Posted by on mei 9, 2022 in Verhalenderwijs |

De zeepkistenrace.
De hele dag was het al volop koninginnedag geweest voor mij.
’s Morgens had ik tussen de rijen met kinderen gestaan op het
uitgestrekte, groene gazon voor het gemeentehuis in Overveen. De drie
basisscholen werden daar toegesproken door de burgemeester, die
hoog op het bordes stond en ons vandaar aanspoorde om gezamenlijk
het Wilhelmus in te zetten.
Die ochtend had ik thuis door mijn moeder al mijn rood-wit-blauwe
strikje op mijn zomerjas gespeld gekregen. En toen het Wilhelmus
klonk en ik tussen die vele kinderen stond en de vlag gehesen werd,
werd ik mee genomen in een plechtige sfeer.
Het neo klassieke gemeentehuis straalde gezag uit met zijn hoge witte
pilaren, daar op het hoogste punt van het groene gazon.
De verdere ochtend deed ik mee aan straatactiviteiten en het wat
bedeesde gevoel verdween.
Er was stoepkrijten, je kon ballen gooien en ik liep op mijn platte
gympen van de ene kant van het dorp naar de andere kant.
Ik wilde niets missen.
Maar nu, na het avondeten thuis, was de zeepkistenrace en dat was
altijd bloedspannend.
Het gebeurde allemaal op de Bloemendaalseweg voor het politiebureau.
Er was een vast parcours uitgezet en rondom dat parcours wachtten al
dikke rijen mensen achter de hekken, om niets van het spektakel te
missen.
Ik kende veel mensen en veel kinderen. Ik had het geduld niet om op
één plek te blijven staan en liep rond met mijn buurmeisje Jannie.
Jannie woonde tegenover ons, ook op het tennispark. Zij zat niet bij mij
op school, maar op de protestantse lagere school.
Vooral in de vakanties speelden we veel samen. Ze was even groot als
ik .
Onze ouders kwamen nooit bij elkaar over de vloer. Er was een strikte
scheiding en ze deden niet aan gezelligheidsbezoekjes. Met de kinderen
was dat anders, wij liepen bij elkaar binnen via de tuinen, achterom.
We vonden die avond een plek op het hek van ‘Djember’. Het was
zo’n hek met ijzeren spijlen en door mijn platte gympies had ik contact
met het harde metaal. Ik kon me vasthouden aan een
boom en had zo een prachtig overzicht op de weg.
Het startsein knalde elke keer luid. Was het een echt pistool?
De zelfgemaakte zeepkisten gingen vaak het snelste. Het
onderstel was nog wel eens van een oude kinderwagen: dat liep soepel
en licht.

Eén duwde de kar en een andere jongen zat erin en stuurde. De oranje
zeepkisten van de gemeente hadden kleinere wielen.
Er werd steeds met drie kisten gereden. De jongens renden dan zo hard
ze konden het lange stuk van de weg af, moesten vervolgens achteraan
de scherpe bocht nemen om de grote boom heen, die in het midden
van de weg stond en renden weer terug naar het beginpunt.
Ik kon niet meer op het hek blijven staan, mijn voeten deden pijn van
het staan op het smalle stukje ijzer. Ik wrong mezelf door de mensen
naar voren, ik voelde me bijna mee rennen met de jongens achter hun
zelf gemaakte kisten.
Ik wilde dat ik ook zo hard kon lopen, ik hoopte dat ze niet
omkieperden in de bocht bij de boom. Ik keek vol bewondering naar
hun soepele benen, die uit die korte broeken staken en nam me voor
zoals hun te worden, snel en sterk.
De besten hadden gewonnen, nog vol opwinding liepen we tussen de
massa mensen door, die al naar huis gingen.
Als slot van de dag was er de lampionnenoptocht. Ik liep mee in de
rijen met kinderen en lampionnen, die al sprookjesachtig licht gaven.
Eerst liepen we rustig mee in de rijen met kinderen. Jannie en ik waren
onder de indruk van al die lichtjes in het donker, maar ineens gingen we
rennen met onze maanlampionnen aan het stokje.
We zigzagden door de rijen naar voren, de lampion kon in de fik
vliegen, maar ik was niet meer te houden.
Zwenkend schoten we van links naar rechts tussen al de kinderen heen,
ik hoorde verstoorde stemmen, het deerde me niets, ik rende door en
door.
Met Jannie genoot ik van het gevoel los te zijn uit de rijen.
Niemand kon ons nu afremmen en ik voelde mijn hoofd steeds roder en
warmer worden, tot we eindelijk uitgerend waren en in het donker
geheel voldaan naar huis liepen.